Luister naar mijn verhaal
van een stel kwajongens,
die ons vroeger bezochten
op onze boerderijen thuis.

Ze kwamen uit de bergen,
zoals jullie vast wel weten.
in een lange stoet
naar de erven in het dal beneden.

Grýla was hun moeder
zij gaf hen trollenmelk.
Hun vader was Leppalúði,
Een werkelijk walgelijk stel.

Ze werden de Joeltijdjongens genoemd,
met het joelfeest kwamen ze.
Altijd een voor een,
nooit twee of drie.

Met dertienen waren ze,
Deze kleine heren.
Ze wilden niet komen vervelen,
Althans, niet tegelijk.

Langs de deuren sluipen ze,
halen ze stilletjes van het slot.
Daarna hebben ze maar een doel,
in de keuken of voorraadkast.

Met een sluwe blik
verstoppen ze zich hier en daar,
voor onbekende blikken,
en of er niemand in de buurt was.

En zelfs als iemand ze zag,
aarzelden ze niet
om mensen te foppen - het verstoren
van de vrede in huis.

© Jóhannes úr Kötlum, vertaling © Christian Luijten

Met deze woorden begint het gedicht “Jólasveinarnir” van Jóhannes úr Kötlum (Johannes uit Katla) uit 1932. Hebben Sinterklaas en Coca-Cola ervoor gezorgd dat zowat over de hele wereld Kerst wordt gevierd met de Kerstman; in IJsland hebben ze wel dertien kerstmannen! Elke dag in de aanloop naar Kerst komt er één uit de bergen naar de mensen en in tegenstelling tot onze kindervriend zijn het allesbehalve aangename kerels.

Het gedicht gaat nog verder met een omschrijving van elk van de “joeltijdjongens”. De komende dagen volgt daarom tot aan Kerst elke dag een post telkens over een van deze merkwaardige figuren, terwijl ze ons komen lastigvallen!